Sarah wordt wakker en kijkt verbaasd om zich heen. Waar is haar rieten schommelstoel met het gouden kussentje? En waar haar mooie Marokkaanse hanglamp? Ze ziet in het schemerlicht alleen maar houten planken om zich heen. En een grote, donkerrode lap die zachtjes heen en weer wappert. Af en toe komt er een streepje blauwe lucht achter de lap vandaan. Dan weet ze het ineens weer: ze slapen in de boomhut.
Joppe en Dille hadden het meteen goed gevonden. Normaal moesten ze eindeloos zeuren, maar gisteravond leek het wel of ze blij waren dat ze het vroegen.
‘Leuk idee!’ had Joppe geroepen. Hij had Dille aangekeken met zo’n blik van….
Brrr! Sarah schudt haar hoofd wild heen en weer in haar kussen. Ze wil er niet aan denken.
‘Langharige wekker kietelt slapende neus wakker,’ mompelt Jordi. Hij veegt een pluk haar van Sarah uit zijn gezicht.
‘O, sorry,’ zegt Sarah. ‘Ik was vergeten dat je naast me lag. Ik heb honger.’
Ze staat op en schuift de donkerrode lap opzij. Een streep zonlicht valt naar binnen en verlicht in één keer het hele vertrek. Jordi knijpt zijn ogen dicht.
‘Hé, wat raar,’ zegt Sarah. ‘Daar loopt iemand. En nog iemand!’
Ze pakt haar kijker.
‘Het is die maffe tweeling! Wat doen zij hier nou zo vroeg? Ze hebben een schop bij zich. Kom, we moeten er heen!’
Ze pakt de touwladder, die opgerold naast het trapgat ligt, en gooit hem naar beneden. Ze is verdwenen voor Jordi iets kan zeggen.
Op haar blote voeten holt Sarah door de Blauwpolder. Onder het zwart van haar fladderende haren licht haar glanzende, turquoise pyjama fel op in de ochtendzon.
‘Ze zijn achter de struik verdwenen!’ roept ze over haar schouder naar Jordi.
Maar haar woorden waaien uit elkaar voor ze Jordi hebben bereikt. Hoe kan zij zo snel lopen over die scherpe stekels? Hij kijkt strak naar de grond terwijl hij behoedzaam zijn voeten neerzet. Het lijkt wel of hij over punaises loopt. Waarom had hij ook niet even de tijd genomen om zijn schoenen aan te trekken?
Als hij weer opkijkt, is Sarah verdwenen. Hij durft niet te roepen, bang dat hij haar verraden zal. Dan ziet hij de tweeling in de verte achter een struik vandaan komen. Ze komen hem tegemoet. Hij duikt gauw in een hoge bos riet. Eén van de twee draagt een oud, bruinleren koffertje. Als ze dichterbij komen ziet hij ‘Gerdien’ op haar tuinbroek staan. Ze hebben allebei felgele laarzen aan die vol met modder zitten. Jordi hoort dat er iets rinkelt in het koffertje.
Hij vergeet zijn pijnlijke voeten en gaat achter ze aan. Ze lopen in de richting van het kanaal. Hij volgt ze als een echte detective, rennend van struik naar struik.
Ineens staat Sarah naast hem. Hij had haar niet horen aankomen.
‘Ze horen bij Sluimer,’ zegt ze hijgend. ‘Ze gaan naar zijn boot.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Ik hoorde ze praten.’
Sluimer woont op een oude tjalk maar dat is nauwelijks meer te zien. De mast is al lang geleden afgebroken en ligt bedolven onder bergen oude spullen. Sluimer sleept alles wat hij vindt mee naar zijn boot. Er is bijna geen overgang meer tussen het land en de boot. Het lijkt wel of hij is vastgegroeid aan de wal. Verborgen achter een oud konijnenhok zonder konijn, zit het deurtje waardoor de tweeling net naar binnen is gegaan.
‘Wij moeten ook naar binnen. Ik wil weten wat er in het koffertje zit,’ zegt Sarah. ‘Aan de andere kant moet ook nog een deurtje zitten.’
Ze klimmen voorzichtig over vermolmde stukken hout, kapotte naaimachines en fietsen zonder wielen naar de achterkant van de boot. Bovenop een oud fornuis zit een mottige, zwarte kat die hen met grote ogen aanstaart.
Plotseling begint er iets te brommen. De grond onder hun voeten begint te trillen. Uit een roestige pijp, die vlak naast de kat uit de berg spullen steekt, stijgt een wolk zwarte rook op. De kat springt krijsend overeind en sjeest er met een staart als een plumeau vandoor. Een zware diesellucht dringt hun neus binnen. Sarah begint te hoesten.
‘Stil! Ik hoor stemmen,’ zegt Jordi en hij legt snel een hand op Sarahs mond.
‘Ik doe dit touw dan doe jij het andere, Patricia.’
‘Nee, doe jij het andere maar, Gerdien, ik kan er niet bij!’
‘Ik ook niet! Jij moet het doen.’
‘Nee, jij!’
Dan klinkt de schorre stem van Sluimer:
‘Kijvende wijven in mijn wagen. Vort paard, pak ze! Trossen los en dobberen met de bok!’
Het brommen onder hen wordt brullen en een paar seconden later begint de berg spullen op en rond de boot te bewegen. Sarah en Jordi horen dingen in het water plonzen en moeten zich aan elkaar vastgrijpen om niet mee het water in te glijden.
‘Hij gaat varen!’ schreeuwt Sarah. ‘We moeten er af!’
Ze proberen zo snel mogelijk over alles heen terug te klimmen naar de wal. Maar ze zijn te laat. Er zit al een te brede strook water tussen de wal en de boot.
Vaag boven het gebrul van de motor uit klinkt de scheepsbel van Joppe.
‘Ons ontbijt is klaar….’ zegt Sarah. Ze bijt op haar rode lippen. Dan zegt ze:
‘Als we niet komen opdagen, komen mijn vader en jouw moeder ons heus wel achterna op de motor. Die gaat toch veel harder dan dit brakke bootje.’
Ze is even stil voor ze met een dun stemmetje vraagt:
‘Hoe lang is het kanaal eigenlijk en waar komt het uit? Ik heb het koud…’
Jordi staart naar de horizon en zegt:
‘De kwaaie Toeareg en zijn mooie, blonde bruid jagen op hun brullende kameel het brakke bootje na tot aan de grote, woeste zee………..’.