Joppe en Sarah zitten aan de tafel in de woonboot. Sarah speelt met een Marokkaans spiegeltje. Ze denkt aan haar moeder. In Joppes buik dansen de vlinders. Hij denkt aan Dille. Als Sarah iets vraagt kijkt hij wazig en mompelt: ‘Ja, dat is goed.’
Sarah doet haar jas aan en gaat naar buiten, over de loopplank naar de wal.
De verdwaalde kus struikelt over de regenboog.
Jordi zit in zijn boek te schrijven. Er komen steeds meer zinnen in zijn hoofd.
Het boze oog bijt de bange benen.
Het hoogste woord spartelt aan de kromme haak.
De blauwe rozen zijn opnieuw verschenen.
De apebroodboom vliegt per waterfiets naar Jupiter.
De motor springt……
De zinnen komen maar en komen maar. Ze staan ongeduldig te trappelen in zijn hoofd en roepen: ‘Kies míj, kies míj.’ Jordi schrijft en schrijft… Hij kan de zinnenstroom maar net bijhouden.
Zacht wordt er op zijn deur geklopt. Jordi schrikt op uit de wereld van zijn bijzondere zinnen. Sarah vraagt:
“Jord, ga je mee naar de boomhut?”
Jordi zegt verstrooid:
‘De verliefde paprika springt een gat in de lucht.’
‘Als dat ja betekent, kom dan maar gauw mee,’ zegt Sarah. ‘We moeten de boel goed in de gaten houden vandaag! Trouwens, mijn vader…’
‘Ja, mijn moeder ook,’ zegt Jordi.
Joppe droomt weg. Hij denkt terug aan het heerlijke etentje in restaurant Sjiëla on kiela. Maar goed dat de kinderen niet gezien hebben, hoe verliefd hij Dille in de ogen keek, hoe hij haar hapjes voerde, hoe hij haar bijna, bijna over de tafel heen kuste. Vlinders vlogen in een wolk om hen heen. En bij het afscheid, was daar die verrukkelijke zoen! Zij vond het ook leuk, dat weet Joppe zeker. Zou Dille ook aan hem denken, nu?
Hij haast zich uit de roef naar boven, naar buiten om het portret van Dille op de motor te bekijken. Wat verlangt hij ernaar haar weer te zien!
Bij zijn motor staat een gedaante. Het is een vrouw met glanzende zwarte haren. Een zilveren sieraad is in het haar gestoken. Ze draagt een blauw, lang feestgewaad, daaronder stevige rubberlaarzen. Ze staat daar alsof ze de wacht houdt.
Even schrikt Joppe, dan herkent hij haar.
‘Aisha, zuster van mijn geliefde vrouw,’ zegt hij. ‘Wat doe jij hier, hoe kom jij hier?’
‘Ik kom van ver gereisd om een brief voor Sarah te brengen. Halimah schreef hem kort voor haar dood. Zij heeft mij gevraagd 7 jaar te wachten en dan deze brief persoonlijk aan haar dochter Sarah te overhandigen.’
‘Aisha, zet deze helm op en stap achterop, ik denk dat ik weet waar Sarah is.’
Met fladderend blauw en groot verlangen scheurt de motor weg, naar het huis van Dille en Jordi. Joppe maakt een wheelie van pure vreugde. Aisha gilt en grijpt zich stevig vast.
Juist op dat moment passeren ze de oude Sluimer, die allerlei zakken zijn boot binnensleept.
Die schreeuwt:
‘Hé, Averechts! Schorem! Vrouwenversierder!’
Hij moppert in zichzelf: ‘Ja, ja. Van haver tot gort. Gisteren steels met de buurvrouw, nu schuimen met een ander wicht, ’t benne zwalvige tijden, zwalvige tijden.’
Dille staat voor het raam. De velden waar ze over uitkijkt hebben een gouden glans. Haar hart zingt over Joppe, over wandelingen langs het strand, of door de Blauwpolder in het maanlicht.
Een knetterend kabaal verstoort haar gemijmer. Dille ziet de motor met Joppe, haar held.
Maar o wee, achterop zit een prachtige vrouw die zich aan hem vastklemt. Dit lijkt wel een boze droom bij klaarlichte dag. Dille rent door de achtertuin naar buiten, door de rietlanden, de polder in. Ze rent en rent over zompige weggetjes tot ze niet meer kan. Boven een omgewoelde plek valt ze neer……
Joppe en Aisha treffen een totaal verlaten huis aan. ‘Jammer dat Dille er niet is,’ denkt Joppe.
‘Dan maar naar de boomhut, daar zullen de kinderen wel zijn.’
Met de motor is het maar een klein stukje naar de grote kastanjeboom. Joppe gaat voor op de touwladder, Aisha klimt als een ervaren matroos omhoog.
In de boomhut zit Sarah door de verrekijker de omgeving af te turen.
‘Hé, Jordi, wat gek, daar loopt je moeder door de Blauwpolder te rennen, alsof ze op de vlucht is.Wat is er aan de hand?’
Dan ziet ze door het trapgat het hoofd van haar vader naar boven komen. Hij wordt gevolgd door een onbekende vrouw in Marokkaanse kleren. Ze heeft mooie donkere ogen en ze lacht.
De vrouw zegt alleen:
‘Sarah, wat ben je groot geworden! Ik heb een brief voor je.’
Sarah pakt de enveloppe aan. Er staat op: Aan mijn dochter Sarah.
Met trillende handen en bonzend hart scheurt Sarah de enveloppe open en leest:
Geliefde Dochter Sarah,
Deze brief komt tot jou via Aisha, mijn zus. Zeven jaren heeft ze gewacht.
Je bent nu oud en wijs genoeg. Verdriet is opzij gegaan voor levenskracht.
Ik wil je vertellen hoe trots ik ben op jou en op je vader.
Hoeveel ik van jullie hou.
Ga naar Marokko, je moederland. Zoek mijn familie op. Zij zullen helpen.
Zij hebben een schatkaart, maar dat weten ze zelf niet. Kijk achterop mijn foto.
Ik heb reisgeld op de bank gezet.
Voor altijd je moeder, Halimah*
*(Halimah betekent: de zachtaardige, Aisha betekent: leven)