De grot
Het was al
te laat…. Jordi was er niet meer. Hij was weg, voor altijd weg, dacht Sarah.
Niks kon hem meer helpen. Sarah huilde. Wat moest ze doen…?
Jordi werd
wakker. Zijn hoofd deed pijn. Hoe ver was hij wel niet gevallen? Een eind, aan
zijn hoofd te voelen. Zijn hoofd bloedde. Hij stond langzaam op. Het was er wel
donker waar hij nu was, maar zijn ogen waren al een beetje gewend. Hij ging
lopen, op zoek naar een uitgang.
Sarah was
nog steeds verdrietig, maar ze voelde dat Jordi nog leefde. Ze moest iets doen!
Misschien kon de geest van de Blauwpolder haar helpen. Sarah riep: ”Geest je
moet me helpen!”
“Ik kan je niet helpen, je moet het alleen doen,” antwoordde
de geest.
“Help me alstublieft!”
De geest vervaagde. “Ik moet weg…”
“Wat moet
ik doen, hoor je me, wat moet ik doen,” smeekte Sarah wanhopig. “Vind het
zwaard en red de kinderen…” De geest was weg.
Jordi liep
en liep, maar had nog steeds geen uitgang gevonden. Hij dacht aan Sarah. Opeens
zag hij wat licht. Laat het alstublieft een uitgang zijn, dacht Jordi. Hij had
geluk. Het was een opening, maar hij kon er niet door, hij was te groot.
“Hier
ben ik! Help! “ schreeuwde Jordi.
Wat was
dat. Hoorde Sarah iets?
“Sarah, help me!” hoorde Sarah iemand roepen.
Het klonk
als... als Jordi…!
“Jordi waar zit je?”
“Hier, in deze grot onder de grond.”
“Oké, ik kom eraan!”
Sarah liet zich door de opening naar beneden glijden. Ze
kwam met een bonk op de harde grond terecht. Ze was blij. Eindelijk weer bij
Jordi.
“Jordi gaat het met je?”
“Goed, alleen een beetje last van mijn hoofd.”
“Kom, we moeten het zwaard vinden, Jordi.”
Ze gingen op pad. Het was koud in de
grot. Hun ogen waren gelukkig wat aan het donker gewend. Het was er glibberig
en er zaten stukken mos op de stenen. Ze hoorden water stromen.
“Ik denk dat we
bij een riviertje komen,” zei Jordi tegen Sarah.
“Fijn, ik heb zo’n erge
dorst,” zei Sarah. “Ik heb al heel lang niets meer gedronken.”
Daar zagen ze
het water glinsteren.
“Kom snel, Sarah, daar ligt een bootje, die ligt er vast
niet voor niets.”
Sarah dronk zo snel als ze kon nog een slok van het water uit
het riviertje. Jordi zat al in de boot.
“Kom nou Sarah, onderweg heb je nog
genoeg te drinken.”
Sarah stapte in en Jordi zette zich af van de kant. Daar
gingen ze. Het ging sneller dan ze hadden verwacht. Het riviertje maakte ineens
een scherpe bocht en Sarah viel om en rolde over de bodem van het bootje. Jordi
kon haar nog net vastgrijpen, anders was ze er misschien wel uit gevallen.
Sarah kwam weer omhoog. Voor zich zag ze ineens licht, het was een zilverachtig
licht. Yeah! Het zwaard! Ze klommen snel uit de boot en renden zo hard mogelijk
naar het zwaard. Het was een mooi bewerkt zwaard met het wapen van de
Blauwpolder! Jordi greep het zwaard. Hij probeerde het eruit te trekken, maar
het wou niet.
“Sarah kom helpen!”
Sarah trok mee. Ze hoorden geknars. Ze zagen
de steen waar het zwaard in stond barsten. Het zwaard kwam eruit en een fel
licht verlichtte de grot voor een paar seconden, daarna werd het mistig in de
grot. Ze hoorden de geest weer.
“Jullie
hebben het zwaard gevonden! Toen jullie het zwaard uit de steen trokken, zijn de kinderen gered. Alle kinderen die de diamantroof wilden
stoppen. Alleen jullie is het gelukt doordat jullie het samen hebben gedaan! Ik
breng jullie terug naar de Blauwpolder.”
“Hoe gaat het nu verder met Handige
Harry?” vroeg Sarah aan de geest.
“Als jullie me het zwaard geven, reken ik af
met Handige Harry en met Sluimer en Amanda. Kom hier over twintig jaar
terug...”
Ze waren
weer terug bij het huis van Jordi. Dille kwam het huis uit stormen met Joppe
achter zich aan.
“Sarah, Jordi, waar zijn jullie geweest?” zei Dille.
Haar ogen
waren rood. Zo te zien had ze gehuild.
“We zijn Sluimer en Amanda achterna
gegaan om de diamantroof te stoppen. We hebben het zwaard uit de steen
getrokken en de kinderen gered en …en…” stotterde Sarah.
“Wat een verhaal… Gaan
jullie nu maar uitrusten, dan praten we daarna wel verder...”
20 jaar
later...
Sarah en
Jordi liepen over het bergpad. Ze zagen een oud, verrot huisje staan op een open
plek in de bergen.
“Dat huisje doet me ergens aan denken Sarah, zullen we het
huisje binnengaan?”
“Ja, dat is goed,” antwoordde Sarah.
Ze liepen richting het
huisje. Sarah deed voorzichtig de deur open. De deur kraakte. Ze waren binnen.
Het rook er muf. Er zaten spinnenwebben in de hoeken van de kamer. Opeens zag
Jordi wat glinsteren. Hij liep erheen en pakte het op.
“Sarah, dit lijken wel
diamanten …”
tekening door Niels Dekker, groep 7