H
E L P, I K B E N
Met grote moeite kraste Jeff de
letters in de rode rots. Was het heiligschennis? Hij wist het niet. Wat maakte
het ook uit. Waarom zou hij niet iets brutaals doen? Hij was toch altijd brutaal?
Daarom zat hij hier toch? Gevangen.
Hij likte zijn lippen. Ze waren
gebarsten. De zon brandde hoog boven de Uluru. Hoe vaak had hij niet heen en
weer gelopen tussen de twee hekken? Hoe vaak had hij al niet naar het kamp
geschreeuwd? Te vaak. Hij had kostbaar zweet verspild. Hoe lang kon je zonder
water? Een dag? Twee dagen? Maar in deze moordende hitte… Misschien haalde hij
de avond niet eens.
Hij klemde de steen vaster in zijn
handen en kraste verder: G E V A N G E N
Hij moest alles opschrijven. Nu had hij
nog kracht. Ze moesten weten, wie dan ook, dat hij hier zat tegen zijn wil, dat
hij erin was geluisd, dat hij…
Iets siste. Verstard bleef hij staan.
Iets siste opnieuw. Heel dichtbij. Hij slikte moeilijk, omdat hij bijna geen
speeksel meer had. Hij verroerde zich niet. Langzaam liet hij zijn ogen in zijn
oogkassen draaien, naar beneden, naar zijn enkels en daar was het, daar
kronkelde het, zoals het ook om de enkel van de andere Jeff had gekronkeld: De
rode slang.
Een ogenblik lang keken ze elkaar aan,
bewegingloos, toen sloeg het dier toe. Hap. Pijn. Vonken. Alle kleuren van de
regenboog. Niets meer.
‘Kom dichterbij.’
Jeff stond in een wijds veld, vlak bij
een eucalyptusboom.
‘Kijk in het gras.’
Jeff keek naar beneden. Daar lag een
slang. De rode slang? Nee, deze was groter en regenboogkleurig. Maar hij keek
met dezelfde raadselachtig blik naar hem op.
‘Ik ben Wanambi,' zei de slang.
Dat klonk bekend. Iets met Aboriginals
en legendes. Droomde hij soms?
‘Waar ben ik?’ vroeg hij.
De slang leek zijn ogen te sluiten. ‘Waar
je wilt zijn.’
Jeff keek naar de boom en het droge
veld eromheen. Was dit waar hij wilde zijn? Hoe kwam dat beest erbij? Hij wilde
naar huis, naar zijn eigen kamer, zijn eigen vader en moeder, zijn eigen
vrienden.
Hij deed een stap terug. ‘Ik wil hier
weg.’
Hij struikelde, want er lagen spullen
op de grond. Zijn spullen. Zijn vulpen van school, zijn oude knuffelbeest, zijn
mobieltje en zijn zakmes. Hoe kwam dat allemaal hier?
‘Weet je hoe je hier bent gekomen?’
vroeg de slang.
Wat deed het ertoe? Hij graaide
haastig zijn spullen bij elkaar.
De slang siste.
Onmiddellijk liet hij alles weer
vallen en stond als versteend. Toen, heel kalm opeens, richtte hij zich op. Hij
liet zich niet bang maken. Door niemand.
‘Ik wil mijn leven terug,' zei hij
rustig.
De slang knikte. ‘Ga het dan halen.’
Langzaam kronkelde de slang weg.
Hij was
al bijna uit het zicht verdwenen, toen hij zich omdraaide en zei:
‘Herinner je
hoe je hier bent gekomen. En pak alleen wat je nodig hebt.’
(Illustratie: Trevor Pellikaan)