Hé, daar is Bobbie, dacht Jim.
‘Wat heb jij in je bek? Een brief, waar komt die nou vandaan?’
Jim probeerde de brief uit Bobbie zijn bek te pakken.
’Bobbie geef nou,’ schreeuwde Jim.
‘Oh nee, de brief scheurt Bobbie!’ schreeuwde Jim.‘wat doe je nou!’
Jim voelde dat er iets aan de hand was. Bobbie was anders altijd veel rustiger.
Er stond op het briefje:
Jim wist inmiddels dat hij de brief andersom moest lezen en las hardop:
‘help vo Bobbie hij we de weg, help!’
Dit kan niet, dacht Jim. Hij zat even te puzzelen. Oh ja, Bobbie heeft nog een stuk in zijn bek!
‘Bobbie,’ zei hij hard. 'Waar heb je dat andere stuk gelaten?’
Bobbie spuugde het uit. Jim pakte het op.
'Getsiederie!’
Hij hield de twee stukjes tegen elkaar en zag wat er stond.
'Help, volg Bobbie hij weet de weg! help!'
Eigenlijk moest hij nu naar voetbal maar dat maakte hem even niet uit, hij moest weten wat er aan de hand was.
‘Bobbie wijs de weg!!!’ zei Jim.
Hij rende heel hard Bobbie achterna.
Hij wist niet dat hij zo hard kon rennen! Er is iets aan de hand, hij voelde het nu heel sterk.
Wat is dat? dacht Jim. Het is iets ouds, dat wist Jim zeker. Het lijkt wel een oude fabriek.
Bobbie ging door een gleuf waar Jim niet doorheen kon. Hij zei:
‘Bobbie,’ maar Bobbie rende gewoon door. Hij was Bobbie kwijt en rende om het gebouw heen, maar zag hem niet.
O nee, dacht Jim wat nu? Hij zag dat er een stuk muur weg was. Er waren planken op de muur getimmerd.
Jim beukte hard tegen de planken aan zodat ze kapot gingen. Jim was nu in het oude gebouw, het was schemerig. Hij voelde dat daar iemand was.
Opeens hoorde hij:
'Help, help!’
Hij rende op het geluid af. Hé daar was Marly en Bobbie was er ook.
Marly zat vastgebonden aan een paal. Jim probeerde haar los te maken maar het touw was te strak.
‘Hé, wat doe jij daar?’ hoorde hij een vreemde man zeggen. Bobbie begon te grommen.
Jim wist gelijk dat de man Marly had ontvoerd. De man begon te lachen en zei: ‘Als jij haar wilt bevrijden, moet je eerst langs mij.’
Jim antwoordde: ‘Oké, ik doe alles voor Marly.’
Marly begon te blozen.
‘Kom maar op dan hè kleintje.’
‘Oké,’ zei Jim. ‘Wie niet sterk is moet slim zijn,’ lachte Jim. Hij was superbang maar probeerde dat niet te laten merken. Jim rende opeens heel hard weg.
‘Hier komen,’ zei de vreemde man.
Jim ging in een gleuf staan en liet de man struikelen.
‘Ha,’ zei Jim. 'Dat had je niet verwacht hè?’
Maar de man gaf niet op. Ze gingen vechten, het was een hard duel. Het leek erop dat Jim ging verliezen. Maar toen kwam Bobbie, hij beet in zijn been.