Jeff  denkt na in bed. Morgen gaat hij naar Australië, in het vliegtuig. Het duurt nog lang voordat hij in slaap valt, maar uiteindelijk valt hij in een droomloze slaap. Hij wordt ‘s morgens gewekt door zijn ouders.
'Jeff schiet eens op, opstaan!'
Jeff kleedt zich snel aan. Zijn moeder zegt:
'Snel opschieten, je bent bijna te laat. Straks mis je het vliegtuig!'
Zijn moeder brengt hem met de auto naar Schiphol. Daar staat het vliegtuig al klaar met draaiende motor. In het vliegtuig zitten nog meer kinderen die naar de Uluru gaan. Hij neemt  afscheid van zijn ouders en gaat het vliegtuig in. Met heel veel kabaal stijgt het vliegtuig op. Jeff zwaait zijn ouders na tot ze niet meer te zien zijn. Tim, een jongen uit het vliegtuig, gaat naast Jeff zitten. Ze worden de beste vrienden. Het is een prachtige, lange vlucht en ze vliegen boven mooie wouden. Opeens maakt de motor een raar geluid. De piloot roept om:
'Jongens en meisjes we gaan een noodlanding maken, want de motor is uitgevallen. Allemaal de gordels om, de S.O.S  is doorgegeven.'
Zijn stem klinkt gejaagd. Jeff wil wel schreeuwen, maar er komt geen geluid uit zijn keel. Hij ziet de grote bomen op hem af komen. Hij is doodsbang. Met een keiharde klap belanden ze tegen een boom, iedereen gaat snel het vliegtuig uit. Als laatste komt de piloot naar buiten. Er klinkt gejank uit het vliegtuig. Jeff gaat snel terug. Er zit een hondje in het vliegtuig!
'Jeff, kom terug!' roept de piloot.
Maar Jeff luistert niet. Hij moet dat hondje redden! Hij pakt hem op. Er komt bloed uit zijn pootje. Hij neemt  hem snel mee naar buiten en rent met het hondje in zijn armen naar de rest van de groep. Jeff wikkelt zijn trui om het pootje van de hond. Het vliegtuig brandt hevig. Als ze op een veilige afstand zijn, horen ze een keiharde knal: het vliegtuig is ontploft.
Iedereen sjouwt met zijn bagage. Ze zoeken naar een goede plek om te overnachten en daar legt iedereen zijn slaapzak neer. Jeff is moe en valt als een blok in slaap. De piloot maakt vuur.

Midden in de nacht, als de maan hoog aan de hemel staat, sluipt er stil een jaguar rond. Zijn felle, lichtgevende ogen staan kwaadaardig in zijn kop. Hij loopt rond hun kampje. Zijn witte, ontblote tanden blikkeren in het laatste licht van het vuur. Het hondje wordt wakker, en begint te grommen. Hij maakt Jeff wakker, en Jeff wekt de piloot. De piloot gooit een brandende stok naar de jaguar en met een luide brul probeert hij aan te vallen, maar hij vindt het vuur eng, en slaat op de vlucht. Ze zijn bang maar proberen verder te slapen. Jeff noemt de hond Tommy en Jeff valt in slaap.

De volgende morgen probeert hij te bellen, maar hij heeft geen bereik. Ze zoeken naar hulp, en in de verte zien ze mensen. Tommy begint te blaffen. De mensen komen steeds dichterbij en ze horen geschreeuw. Jeff is bang en hij rent terug naar het kamp.