Als ze aankomen treffen ze niks aan. Geen Anna en geen vliegende vogel. 
’Mamma daar beweegt iets in de struiken,’ roept Menno. ‘Het is de vliegende vogel.’
Snel gaan ze er achteraan.
’Hij gaat richting Kasteel,’ roept Menno.
De vliegende vogel rijdt de binnenplaats op. Als moeder en Menno er ook aankomen is de vogel verdwenen.
’Kom,’ zegt Menno. ‘Naar het gat.’
Ze dringen zich erdoorheen en rennen de trap af. Maar als ze beneden zijn valt moeder op de grond.
’Moeder! Mamma, wat is er geb...............?’ Maar hij kan zijn zin niet afmaken, hij voelt een klop op zijn hoofd en alles wordt zwart...
Als Menno wakker wordt,  ziet hij Anna voor zich, ze is vastgebonden. ‘Anna............!’ 
Hij wil opstaan, maar hij merkt dat hij ook is vastgebonden, naast hem ligt moeder, ze is nog bewusteloos. Hij ziet iets.
’De vliegende vogel...,’ roept Menno.
De schim komt dichterbij. Als hij voor Menno staat, ziet Menno het. Het is de wachter.
’Menno? Anna? Wat doen jullie hier?’
’Anna is ontvoerd door de vliegende vogel...en...en....’
’Rustig, Menno, leg alles maar rustig uit.’
Na een hele uitleg, geeft Menno hem de sleutel. Dit is de sleutel die hij zocht.
’Kom,’ zegt de bewaker. ‘Breng me naar de hut.’
Even later rijden ze naar de hut. Plotseling springt Menno op de bewaker af en begint hem te slaan.
’Menno, wat doe je?’ roept moeder.
’Kijk dan, dit is precies hetzelfde paard als de vliegende vogel...’
De bewaker springt van zijn paard en rent het bos in. Dan horen ze een doffe knal, ze rennen erheen. Daar ligt de bewaker.
’Hij is tegen een boom aangeknald,’ zegt Menno en hij begint te lachen en daar komt vader aan.
Ze nemen de bewaker mee en vertellen het hele verhaal aan vader. Ze brengen hem naar de schout en alles loopt goed af.