Opeens was de dood verschenen. Hij was woest, hij was zo boos dat er vuur uit z’n mond kwam en rook uit zijn oren. O, wat was hij boos dat ze die kinderen weer hadden gevonden. Hij schopte Blackburn tegen zijn voet, hij viel keihard achterover. En kwam op zijn kont terecht. Blackburn schreeuwde het uit van de pijn. Pakjan vroeg heel bang aan de dood:
'Wat wil je? Laat ons met rust!'
De dood was nu echt woest en schreeuwde:
'Ik heb het toch gezegd: ik wil die twee onschuldige kinderen ruilen tegen dat domme kind. Maar nu houd ik dat kind.'
'Neem dat terug!' schreeuwde Pakjan.
Hij pakte een steen en gooide die steen naar de dood toe. De steen kwam precies tegen de buik van de dood. De dood zakte helemaal ineen. Ze kwamen allemaal dichtbij de dood. Pakjan zei tegen Engel:
'Probeer die cape van hem af te halen, dan kunnen we zien wie het is.'
Toen Engel net zijn hand wou uitsteken, stond de dood voorzichtig op. En pakte de arm van Engel. Maar Gras had zo’n snelle reflex dat hij Engel’s andere hand vastpakte en ze gingen trekken. Het leek net een spelletje touwtrekken. Maar opeens verdween de dood. En Gras die aan Engel aan het trekken was viel achterover. Daar lagen Engel en Gras dan. Languit. Engel is gered van de ondergang. En Gras is de goeie redder. Heel sloom kwamen Gras en Engel overeind. Pakjan was natuurlijk nog de leider en zei:
'Kom, we gaan naar de berg om te kijken of Nonnebeet daar is.'
Zo gingen de Dumpkids onder weg.
Het was een heel dik bos. Je kon het eind van heb bos nog lang niet zien. Dus de Dumpkids hadden nog een hele reis voor de boeg. Er was iets geks in het bos. Er was een stuk drijfzand. En daar zaten de Dumpkids nu in vast. Ze zaten tot hun kont in het drijfzand. Ze zakten verder en verder. Maar Pakjan voelde onder zijn voeten een gang. En hij gaf het commando om door de gang heen te glijden. De gang was kilometers lang. Aan het eind van die gang brandde een waxinelichtje. Ze hoorden stemmen door de gang heen galmen. Ze herkenden één stem, die was van Nonnebeet. Pakjan begon te schreeuwen en te roepen.
Nonnebeet riep terug:
'Dumpkids zijn jullie daar? Help me!'
De Dumpkids gleden door, ze kwamen in een klein kamertje terecht. Voor zich zagen ze Nonnebeet. In een klein hoekje zagen ze een schemering. Gras was al naar het hoekje geslopen. Hij schreeuwde het uit. Gras zat in het bloed van de gedaante. Pakjan pakte het kleine waxinelichtje. En keek naar de gedaante, waar Gras bij zat. En tot zijn verbazing zag hij Pelle zitten. Hij was gemarteld, hij had allemaal blauwe plekken en wonden. Hij kon bijna niet meer praten.
De Dumpkids waren blij dat ze Nonnebeet en Pelle vonden. Ze maakten hen direct los. Pelle probeerde te praten. Maar er kwam alleen een zacht stemmetje. Nonnebeet kon hem wel verstaan. En Nonnebeet vertaalde het.
'Je moet zeggen ELLEP, als je de dood kwijt wil.'
De Dumpkids waren zo enthousiast en riepen tegelijk “ELLEP!”
Er kwam een gedonder, toen ging de deur open en waren ze allemaal weer vrij in Pelles huis.
Geschreven door Robbert Vos